Deze zomer reisde ik met mijn geliefde door Roemenië. Een prachtig land met ongerepte, wilde natuur, vriendelijke mensen én heel veel beren.
Ik ben dol op dieren, ben met dieren opgegroeid en verbind me graag met ze. Ik zie ze het allerliefst in hun eigen habitat, dus gingen we met een boswachter op pad. We zaten ongeveer 3.5 uur in een observatie hut, van waaruit we drie beren en twee vossen konden zien.
Ik had mij ingelezen over hun gedrag, wat te doen als je ze tegenkomt tijdens een wandeling en de boswachter al mijn vragen gesteld. Ik hoorde en las, dat moeder beren het gevaarlijkste zijn, dat zij hun jongen woest verdedigen. En dat lang niet elke ontmoeting met een mens goed afloopt.
Enerzijds was ik bang en geïmponeerd door deze verhalen, ik zou niet graag een beer in het wild tegenkomen. Tijdens onze lange wandelingen, door uitgestrekte wouden, waar je geen mens tegen komt, zongen we luidkeels liedjes om ze op afstand te houden.
Anderzijds was ik gefascineerd door deze woeste kracht en dat beschermen van hun kroost. Ik voelde een groot respect, aantrekkingskracht en een soort verlangen om die kracht en bescherming in mijzelf te kunnen voelen.
Ook begreep ik, dat ze heel vriendelijk en vooral nieuwsgierig zijn, als ze zich niet bedreigd voelen. Ik kreeg een beeld van troost. Zo’n groot warm vriendelijk dier waar je tegen aan kan kruipen en dat je beschermt.
Ik was blij als een kind en diep ontroerd toen ik ze daadwerkelijk in het wild mocht zien. Mijn geliefde vertelde me, dat ik er intens gelukkig uit had gezien. Ik absorbeerde de ervaring in al mijn vezels. Ik wilde het dier en alles dat het voor mij representeert in mezelf meenemen.
Eenmaal thuis van dit prachtige avontuur, vond ik mijzelf terug in een verdrietige situatie. Een pijnlijk afwijzend telefoontje met familie, die ik lang niet had gesproken. Een poging van mij om het contact te herstellen, verliep, zoals wel vaker, stroef. De verbinding werd aan de andere kant verbroken, nog voor dat ik iets zinnigs had kunnen zeggen. Ik bleef verslagen zitten.
Ik probeerde actief te voelen wat het kind in mij nodig had en vroeg me af hoe ik dit mijzelf kon geven. Ik voelde een leegte, een immens alleen zijn, boosheid en een beren groot verdriet.
Toen herinnerde ik mij, die prachtige, sterke beer, met haar glanzende vacht. En, wat ik leerde bij Vallei, dat de aarde onze moeder is en de zon onze vader. Ik leunde achterover in mijn stoel, met het idee me te laten dragen door deze moeder. En het was alsof een grote, vriendelijke beer zich over mijn innerlijk kind ontfermde. Het meisje in mij nestelde zich in haar warme, zachte vacht en voelde zich gehoord, gezien, gedragen en beschermd.
Zo word ik stukje bij beetje mijn eigen familie. En zit er ook een beer in mij.